Eerste ervaringen van de praktijk van de wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldig scheiding
Mrs. P. Dorhout, I.J. Pieters en P.A.J.Th. van Teeffelen 1
Inleiding
Op 1 maart 2009 is het scheidingsrecht ingrijpend veranderd. Immers, sedertdien geldt de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding, die onder meer flinke veranderingen brengt in de scheidingsprocedure.
De intentie van de wetgever en de uitvoering in de praktijk
Met deze nieuwe wet wil de wetgever de bestaande scheidings- en omgangsproblematiek verminderen. De bedoeling is dat ouders vroegtijdig na gaan denken over de invulling van het ouderschap na scheiding en hierover goede afspraken maken, teneinde onnodige conflicten te voorkomen.
Zonder twijfel verdient deze wet veel waardering voor het feit, dat kinderen bij scheiding, die nogal eens het kind van de rekening worden, zó centraal komen te staan. Het is geheel eigentijds dat kinderen op een leeftijdsadequate manier bij de scheiding van hun ouders worden betrokken. Het is verder uitdrukkelijk niet de bedoeling, dat kinderen na de scheiding van hun ouders de inbreng van één van beide ouders bij hun verzorging en opvoeding moeten ontberen. Daarvoor wordt wetstechnisch veel uit de kast gehaald. Niet te vergeten is de voorrangsregeling voor kinderalimentatie (uit het ingetrokken wetsvoorstel 29 480) in deze wet opgenomen, geheel conform de actuele ontwikkeling van het recht in Europa om de positie van de kinderen van gescheiden ouders te versterken.
Veel waardering hebben we voor de mogelijkheden, die deze wet biedt aan de familierechter om in het belang van scheidende partijen en hun kinderen een actief beleid te voeren, waartoe de wetgever de familierechter de nodige instrumenten in handen geeft.
Deze waardering doet niet af aan het feit, dat hierna een aantal soms kritische vragen wordt gesteld, die in de praktijk van iedere dag rijzen.
Wordt door deze wet de doelstelling bereikt, dat meer dan thans het geval is conflicten tussen de ouders worden voorkomen? Komt de invulling van een goed voortgezet ouderschap na scheiding dichterbij via een verplicht ouderschapsplan en via de norm van een gelijkwaardig ouderschap ?
Biedt de wet, na een eerste kennismaking, daadwerkelijk een goede insteek voor mediation en voor hulpverlening bij menselijke scheidingsproblemen? En belangrijker, biedt de wet handvatten om de gevreesde “vechtscheidingen” te verminderen?.
Wat is de inschatting van juristen en psychologen aan de hand van de eerste ervaringen?
Als juristen leggen wij aan de deelnemende psychologen met name de vraag voor wat het in hun ogen betekent, dat het ouderlijk gezag mede de verplichting omvat, ook na scheiding, de ontwikkeling van de band van het minderjarig kind met de andere ouder te bevorderen?
Wat betekent het verder voor jonge en oudere kinderen, dat zij na de scheiding van de ouders, recht hebben op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders en dat de ouder, die niet het gezag uitoefent, de verplichting heeft om omgang met het kind te hebben?
Leidt dit daadwerkelijk tot een verbetering in het leven van scheidingskinderen?
Ligt het gevaar niet op de loer, dat kinderen gevangen raken in de gepolariseerde problematiek van strijdende volwassenen en dat zij al te zeer partij worden in de tussen volwassenen gerezen geschillen?
Is het vanuit een menselijk scheidingsproces gezien het beste uitgangspunt om een ouderschapsplan te eisen, voordat gescheiden mag worden?
In dit aankondigend artikel worden na deze inleidende vragen vooral vraagpunten geformuleerd, die als leidraad kunnen dienen voor de sprekers en de discussie. Voor het overzicht wordt begonnen met een kort resumé van de meest ingrijpende wettelijke veranderingen.
Ingrijpende wetswijzigingen
Er zijn twee ingrijpende veranderingen in de wet te signaleren.
De eerste is de fundamentele wijziging in het gezagsrecht door de explicitering van de ouderlijke verantwoordelijkheid.
Aan artikel 1:247 BW zijn drie nieuwe leden toegevoegd:
Het ouderlijk gezag omvat mede de verplichting van de ouder om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen, aldus lid 3.
Een kind over wie de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen, behoudt na ontbinding van het huwelijk, beëindiging van geregistreerd partnerschap of van de samenleving recht op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders, zo bepaalt lid 4. Houdt dat in dat ouders een 50%-50% zorgregeling moeten maken of zijn variaties van 5%-95% ook mogelijk en slaat de term gelijkwaardig wel op de verdeling van de zorgtaken?
Ouders kunnen ter uitvoering van het vierde lid in een overeenkomst of ouderschapsplan rekening houden met praktische belemmeringen die ontstaan in verband met de ontbinding van het huwelijk, het beëindigen van geregistreerd partnerschap of samenleving, echter uitsluitend voor zover en zolang de desbetreffende belemmeringen bestaan, vermeldt lid 5.
Artikel 1:377a lid 1 BW (nieuw) geeft het kind het recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind.
De tweede fundamentele wijziging heeft betrekking op de scheidingsprocedure. Om te kunnen scheiden is een ouderschapsplan verplicht (artikel 815 Rv nieuw). Het verzoekschrift vermeldt over welke van de gevraagde voorzieningen overeenstemming is bereikt en over welke van de gevraagde voorzieningen verschil van mening bestaat met de gronden daarvoor (artikel 815, lid 4 Rv).
Indien het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd, kan worden volstaan met overlegging van andere stukken of kan op andere wijze daarin worden voorzien, een en ander ter beoordeling van de rechter (artikel 815 lid 6 Rv)
Los van een scheidingsprocedure staat de geschillenregeling bij gezamenlijke uitoefening van het gezag in artikel 1:253a BW (nieuw), waarbij de rechter volgens het tweede lid op verzoek van de ouders of een van hen een regeling kan vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. . Het verzoek behandelt de rechtbank binnen zes weken, aldus het zesde lid.
In de hiernavolgende paragrafen hebben we zo systematisch mogelijk een aantal vraagpunten geformuleerd, die kunnen worden voorgelegd aan de sprekers en de deelnemers van de studiedag.
Gelijkwaardig ouderschap 2
De tekst van artikel 1:247 nodigt ouders er toe uit om de zorg en opvoeding voor hun kinderen op gelijkwaardige wijze in te vullen. Dit zou met zich mee kunnen brengen dat één van de ouders een groter aandeel in de verzorging en opvoeding van de kinderen op zich neemt dan tijdens het huwelijk of de samenleving wellicht gebruikelijk was.
- Is dit een ontwikkeling, die moet worden toegejuicht?
- Betekent dit niet in veel gevallen, dat de financiële draagkracht van (meestal) de vader vermindert, waardoor ook minder alimentatie dan voorheen gebruikelijk was kan worden betaald?
- Zou in plaats van gelijkwaardigheid niet de continuïteit in de opvoeding op de voorgrond moeten staan?
- Kan niet beter de opvoedingstaak van vaders tijdens het huwelijk worden gestimuleerd?
- Is de vrees gerechtvaardigd dat de nieuwe norm van gelijkwaardig ouderschap de aandacht van de ouders doet verschuiven van het belang van het kind naar het innemen van een krachtige rechtspositie?
Procedurele perikelen 3
- Hoe dient de rechter om te gaan met de ontsnappingsclausule (indien een ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd)? Waar ligt de grens gezien het door artikel 6 EVRM gegarandeerde recht op toegang tot de rechter?
- Als het ouders niet lukt een ouderschapsplan op te stellen, welke andere stukken dienen zij dan te overleggen of op welke andere wijze kunnen zij hierin voorzien? (artikel 815 lid 6) Is de rechter bevoegd om ambtshalve een (vervangend) ouderschapsplan aan de orde te stellen, als de ouders geen verzoek instellen tot een dergelijke nevenvoorziening?
- Welke toegevoegde waarde kan een bijzondere curator in scheidings-, gezags- en omgangsprocedures hebben naast de (advies)taak van de raad voor de kinderbescherming?
- Wie zal de kosten van deze bijzondere curator betalen?
- Hoe wordt het ouderschapsplan door de rechter getoetst? Valt niet te verwachten, dat als het ouderschapsplan niet echt afwijkt van het wettelijk kader, geen echte inhoudelijke toetsing plaatsvindt?
- Hoe verhouden de procedure met betrekking tot de voorlopige voorzieningen en de bodemprocedure in de echtscheiding zich tot elkaar, nu de voorlopige voorzieningen haar kracht verliezen als niet binnen vier weken een verzoek tot echtscheiding is ingediend met daarin een verplicht ouderschapsplan? Vraagt het ontwerpen van een ouderschapsplan na de dikwijls hectische fase van de voorlopige voorzieningen, niet de nodige tijd van beraad en verwerking van partijen?
- Valt het niet te betreuren, dat voortaan de echtscheiding niet meer kan worden afgesplitst van de nevenvoorziening betreffende de kinderen en de echtscheiding niet meer eerst en los van deze nevenvoorziening kan worden uitgesproken?
De rol van de familierechter
De wet geeft een duidelijke impuls in echtscheidingszaken te komen tot een actief opererende familierechter, die in moeizaam lopende echtscheidingen de regie in handen heeft en houdt.
De familierechter kan daarbij methodisch te werk gaan. De rechter kan zelf bemiddelen, verwijzen naar mediation, kan voor het kind een bijzondere curator benoemen, kan verwijzen naar de raad voor de kinderbescherming en tenslotte een forensisch conflictbemiddelaar benoemen (deskundigenbericht met toepassing van mediatonachtige technieken, tegenwoordig ook wel ouderschapsonderzoek genoemd).
- Is het wenselijk dat de rechtbanken landelijk komen tot een uniform beleid?
- Bij de rechtbank 's-Gravenhage, sector familie- en jeugdrecht, wordt in het kader van een experiment gewerkt met een regierechter, die bij aanvang van de procedure een zitting houdt met de ouders en hun advocaten en daar onderzoekt wat nodig is om de problemen op afzienbare termijn op te lossen 4.
- Wordt deze regierechter ook de trend bij de overige rechtbanken?
- Op welke wijze wordt een nader geformuleerd beleid met de balie gecommuniceerd?
Echtscheiding en de daarbij betrokken kinderen 5
Spruijt constateert, dat de verandering van de wet van 1 januari 1998, waarbij het voortgezet ouderlijk gezag na echtscheiding de norm werd, duidelijk effecten heeft gehad. De frequentie van het contact met de uitwonende ouder is vanaf 1998 toegenomen, maar de ruzies tussen de ouders zijn dat volgens de kinderen ook. Scheidingskinderen voelen zich na 1 januari 1998, zo blijkt uit onderzoek, niet echt beter dan de scheidingskinderen van voor die tijd. Het gezamenlijk uitoefenen van het ouderlijk gezag na scheiding moet door ouders dus worden geleerd en het gezamenlijk ouderlijk gezag levert voor kinderen niet zonder meer op dat zij daardoor gelukkiger worden dan zonder dat beide ouders participeren in dat gezag.
- Welke toegevoegde waarde heeft een ouderschapsplan voor kinderen?
- Is het mogelijk om bij problematisch verlopende scheidingen gezamenlijk een ouderschapsplan op te stellen?
- Welke risico’s zijn hier eventueel voor kinderen aan verbonden?
- Zou verplichte conflictbemiddeling tussen de ouders, inclusief het volgen van verplichte oudercursussen en (intensieve) omgangsbegeleiding uitkomst kunnen bieden?
Uit het ouderschapsplan moet blijken op welke wijze de kinderen bij het opstellen van het ouderschapsplan zijn betrokken.
- Op welke wijze kunnen kinderen het beste worden betrokken bij het opstellen van het ouderschapsplan met zo min mogelijk risico op een loyaliteitsconflict?
- Wat te doen, als ouders weloverwogen besluiten, dat zij niet willen, dat de kinderen bij het opstellen van ouderschapsplan betrokken worden?
- Waar ligt qua leeftijd van de kinderen een redelijke grens om kinderen te betrekken? 6
Kosten van de procedure 7
De advocaten moeten voordat zij een (echtscheidings)verzoek kunnen indienen, proberen met partijen te overleggen over een ouderschapsplan.
- Wordt de procedure hierdoor niet meer dan voorheen vertraagd, waardoor ook de kosten oplopen?
Op gesubsidieerde rechtsbijstand dient te worden bezuinigd met € 50 miljoen vanaf 2009. Ondanks deze bezuinigingen is het TISCO van de Universiteit van Tilburg ingeschakeld om te komen tot verbetering van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. De echtscheidingsprocedure wordt in dit kader doorgelicht op verbetermogelijkheden 8.
- Zou een scheidingsprocedure niet duurder worden doordat advocaten er meer tijd in moeten steken?
- Wat vindt u van de verbetervoorstellen?
Scheidingshulp is booming business! De bureautjes van bemiddelaars, internetadvocaten en initiatieven rond scheidingshulp schieten als paddenstoelen uit de grond, aldus P. Vlaardingerbroek.
- Valt niet te vrezen, dat convenanten en ouderschapsplannen worden aangeleverd, waarbij vooral wordt gekeken naar de kosten en een vlotte doorlooptijd?
- Komt daarbij het belang van ouders en kinderen niet snel in het gedrang?
De bovenstaande vragen zullen aan de orde komen op een studiedag, georganiseerd door de Vereniging voor Familie en Jeugdrecht op 18 juni 2009 te Utrecht. Voor meer informatie zie www.fjr.nu. Ook kunt contact opnemen met één van de auteurs mr. P. Dorhout.
- De auteurs maken namens de vereniging FJR deel uit van de voorbereidingscommissie voor de studiedag.
- Zie met name J.Kok, ” Gelijkwaardig ouderschap, een nieuwe norm in het scheidingsrecht”, p. 170-190 in ”Herziening van het echtscheidingsrecht”, red. M.V. Antokolskaia,Amsterdam 2006
- Zie met name J.C.E. Ackermans-Wijn en G.W. Brands-Bottema, “De invoering van het ouderschapsplan: goed bedoeld, maar slecht geregeld”, Trema februari 2009, p. 45- 53.
- Zie Conflictoplossing op maat, Trema februari 2009, p. 73-75.
- Zie met name A.P. Spruijt, “Omgang met scheidingskinderen en ouderlijke ruzies”, FJR 2009, 18.
- Zie E.A. Groenhuijsen,” Horen of luisteren, het kind in scheidings- en omgangszaken, FJR oktober 2007, 101.
- Zie met name P. Vlaardingerbroek, “Voorkoming van vechtscheidingen”, FJR 2009, 17, p. 36.
- Zie het hiervoor genoemde artikel van P. Vlaardingerbroek